Een stukje geschiedenis

De geschiedenis van het Marleseveld begon in 1916. Benieuwd naar ons verhaal? Lees gauw verder!

De heide op de schop, een ontginner aan het woord

Een met bomen omzoomde zandweg slingert over landgoed het Marleseveld in hartje Overijssel, tussen Hellendoorn en Vriezenveen. Plukjes bos onderbreken her en der de vergezichten over weilanden en akkers. Via een vakantiehuisje en ogenschijnlijke kluizenaarshut kom je bij een fenomenaal gelegen bungalow. ‘Mijn opa wilde geen rechte weg aanleggen’, vertelt eigenaar Joop Bosch. ‘Hij heeft echt zijn best gedaan om er iets moois van te maken. Toen hij honderd jaar geleden naar deze streek kwam, was alles nog heide.’ Nu herinnert alleen de uitgang -veld nog aan de oorsprong van dit gebied. Het Marleseveld vertelt het verhaal van de ontginning van de woeste gronden die tot diep in de 20ste eeuw grote delen van Oost-Nederland bedekten. Dankzij de introductie van kunstmest konden deze schrale gronden productief gemaakt worden om de groeiende bevolking van industrialiserend Europa te voeden. Deze spectaculaire ontginning valt af te lezen aan het landschap, maar is – in dit geval – ook te ontdekken in een handgeschreven boek door de ontginner van dit gebied, Engbert Gerrit Denneboom (1896-1983), een boerenzoon uit Enschede. Het overzicht van zijn pionierswerk biedt een schitterend inkijkje in de geschiedenis van dit jonge ontginningslandschap.

De kolonie

In de zomer van 1916 kwam in Wierden het gebied de Kolonie te koop. De jonge Denneboom ging er samen met zijn vader per fiets vanuit Enschede op af. Bij Hoge Hexel vroegen ze een schaapherder de weg. De man raadde hen af om verder te gaan, zo slecht als de weg was. Na bezichtiging van de grond kochten ze op de veiling maar liefst 110 hectare, overwegend heide, met boerderijen de Jente en het Kinkhuis. Ze bouwden op de Kolonie een huisje met paardenstallen, om de ontginning ter hand te kunnen nemen. De familie Denneboom had in Zuidoost-Twente al ervaring opgedaan met het ontginnen van heidegrond. Ze begonnen met het egaliseren van de grond met behulp van kiepkarren op smalspoor. ‘Ik moest het paard mennen, bakken kiepen, het paard er aan de andere kant voor zetten, lege bakken brengen en volle weer halen’, schreef Denneboom in 1915. Een grondwerker en zijn zoons hanteerden de schop. In het voorjaar volgde het ploegen en inzaaien

Heidemaatschappij

Als een ware pionier bleef de boerenzoon investeren in heidegronden. In 1938 kocht hij van verschillende eigenaren percelen heide in het Bruineveld (18 ha), in 1939 het Ruinerveen (20 ha) en in 1940 het Witteveen (21 ha). Het Bruineveld verkocht hij na de ontginning door, terwijl hij het Ruiner- en Witteveen via de Nederlandse Heidemaatschappij goeddeels door werklozen liet ontginnen: ‘Er werden zoveel mogelijk mensen aan het werk gezet. Het land dat geschikt was voor bouw- en weiland werd zoveel mogelijk eerst ontgonnen en dat wat geschikt was voor bos kwam daarna aan de beurt. In de herfst van 1941 werd de geschikte grond bemest en met rogge ingezaaid.’ De oorlogsjaren legden hem – zoals veel grondbezitters – geen windeieren. 1942: ‘De gewassen waren over het algemeen goed en de prijzen werden ook al beter. Dat was wel een vooruitgang.’ In 1952 werd Denneboom gevraagd of hij nog belangstelling had voor ‘een mooi stuk heide’ in de gemeente Hellendoorn, namelijk het Marleseveld dat tegen de Kolonie aanlag. ‘Moeder had er geen belangstelling meer voor. Ze vond dat we het nu maar eens rustiger aan moesten doen. Toen ik de prijs per ha. wist kon ik het toch niet laten om het te kopen.’ De Heidemij werd ingeschakeld bij de ontginning. Een jaar later kon de eerste rogge en haver geoogst worden. Daarna was er eindelijk tijd voor een reis naar Zwitserland. ‘Moeder had altijd al wel graag een buitenlandse reis willen maken, maar het is altijd mijn schuld geweest, dat dit niet gebeurd is, omdat ik dacht dat het niet kon om het werk. Ik dacht altijd dat dit het voornaamste was, maar zo is het niet.’

De oude dag

In 1961 – het jaar dat Denneboom zelf voor het eerst AOW kreeg – overleed zijn vrouw. Vier jaar later verdeelde hij zijn bezit onder zijn drie dochters, elk een boerderij. Zelf bleef Denneboom tot in het jaar van zijn dood bezig met het verzorgen van zijn vee en onderhoud van zijn nalatenschap. Vanaf het begin van de ontginning had hij veel aandacht besteed aan de aankleding van het landschap met houtwallen, bosjes en drinkpoelen. Op zijn oude dag snoeide hij nog alle loofbomen, meer dan 1000 in totaal. Zes jaar voor zijn dood schreef hij de laatste notities over zijn pionierswerk: ‘In oktober ben ik begonnen om op ongeveer 2 meter alle dooie takken van de fijnspar en de larix in het dennenbos af te hakken. Ik ben er twee maanden druk mee geweest, maar ben toch blij dat alles er nu weer netjes uitziet.’

Website mogelijk gemaakt door Emiel Dubbink & Jasper Lanting. Ook een website nodig? Bel of app naar 06 - 29 97 57 80